Het Grondwettelijk Hof heeft in een Arrest van 20 juni 2024 de juridische mogelijkheden voor wettelijke (ex)-samenwonenden verruimd. Het Grondwettelijk Hof hecht aan de gezinswoning een dermate belang dat het principe niet langer alleen voor gehuwde koppels (ongeacht het huwelijksvermogensstelsel) kan worden aangewend.
De preferentiële toewijzing van de woning bij (ex-)echtgenoten: What’s in the name?
Voor het Arrest van 20 juni 2024 was het principe van de ‘preferentiële toewijzing’ van de woning een juridisch instrument dat enkel voorzien was voor gehuwde koppels conform art. 2.314 BW (ongeacht het huwelijksvermogensstelsel).
Art.2.314 BW voorziet de mogelijkheid dat elk van de echtgenoten bij de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel ‘de toewijzing’ bij voorrang kan vragen voor bepaalde goederen zoals de gezinswoning, eventueel mits betaling van een oplegsom.
In de praktijk komt dit vaak neer op een situatie waarbij echtgenoten gaan scheiden en ze een beslissing moeten nemen over de toekomst van de woning. Zo kunnen (ex-)echtgenoten enerzijds opteren om de woning te verkopen aan een derde of anderzijds kan het zijn dat één van de (ex-)echtgenoten of beide (ex-)echtgenoten de woning zelf willen overnemen.
In het eerste geval, indien één van de echtgenoten de woning wil overnemen, dan is de notaris verplicht om ‘bij voorrang’ in te gaan op de vraag waardoor het huis niet aan een derde wordt verkocht. In het tweede geval, indien beide echtgenoten de woning willen toebedeeld krijgen, zal de rechter of de notaris de knoop moeten doorhakken, rekening houdende met diverse omstandigheden zoals gezinsbelangen, uitbating beroepsactiviteiten,…
Wettelijke samenwonenden vallen niet langer uit de boot
Het Grondwettelijk Hof neemt het heft in eigen handen ten aanzien van wettelijk samenwonenden. Wettelijk samenwonende partners kunnen beschouwd worden als onverdeelde eigenaars van de gezinswoning. Bij de beëindiging van de wettelijke samenwoning moeten ook zij, net zoals (ex-)echtgenoten, in de mogelijkheid zijn om de vroegere levensgemeenschap te vrijwaren.
Conclusie
Voortaan mag het juridisch principe van de preferentiële toewijzing van de gezinswoning dus ook gevraagd worden door (ex-)wettelijk samenwonenden.
Opgelet, de wet voorziet deze mogelijkheid niet, maar het Grondwettelijk Hof rekt op die manier de wet open en zorgt ervoor, in afwachting van een wetswijziging, dat nu ook (ex-)wettelijk samenwonenden beroep kunnen doen op het principe van de preferentiële toewijzing van de woning.
Op die manier wordt er niet langer met twee maten en twee gewichten een (ongrondwettig) onderscheid gemaakt tussen beide samenlevingsvormen.
De Wet van 28 maart 2024 houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en andere bepalingen neemt bepaalde aspecten van het familierecht onder handen. In dit artikel worden twee aspecten uitgelicht. Vooreerst worden de modaliteiten waaronder een kind kan worden gehoord uitgebreid. Daarnaast bepaalt de wetswijziging dat bij een akkoord tussen ouders het belang van het kind expliciet moet worden verduidelijkt.
Minderjarigen onder de twaalf jaar hebben nu een hoorrecht
Op basis van art. 1004/1, nieuwe §1, eerste lid Ger.W. heeft elke minderjarige over wie de procedure handelt het recht om gehoord te worden.
Voorheen werd een onderscheid gemaakt tussen kinderen op basis van de leeftijdsgrens van 12 jaar. Kinderen onder de leeftijdsgrens van 12 jaar werden onder de oude wetsbepalingen niet automatisch uitgenodigd en ingelicht over het hoorrecht. Het kind, de ouders en het Openbaar Ministerie konden dit wel op eigen initiatief vragen.
In de nieuwe wet wordt in principe de leeftijdsgrens van 12 jaar behouden, maar worden de kinderen jonger dan 12 jaar nu ook actief ingelicht over het feit dat een kind een dergelijk verzoek kan overmaken aan de rechter.
De wet verduidelijkt dat in het verzoek met betrekking tot een kind onder de 12 jaar, duidelijk moet worden aangegeven of dit verzoek uitgaat van de minderjarige zelf, dan wel van de ouders (art. 1004/1, nieuwe §3/1, tweede lid Ger.W). Het belang ligt hem in het gegeven dat wanneer het verzoek uitgaat van de minderjarige zelf, de rechter verplicht is om in te gaan op het verzoek, ongeacht de leeftijd van het kind.
Belangrijke kantmelding is dat de minderjarige kan weigeren om gehoord te worden. Het gaat nog steeds over een hoorrecht waardoor de minderjarige niet verplicht is om in te gaan op de uitnodiging.
In bemiddelingsakkoorden: het belang van het kind dient te worden toegelicht
In de nieuwe wet zijn er nieuwe wetsbepalingen toegevoegd in verband met bemiddelingsakkoorden tussen ouders (art. 1004/1 Ger.W). De bepaling heeft in eerste instantie betrekking op de homologatie van akkoorden tussen partijen die tot stand gekomen zijn in het kader van een buitengerechtelijke middeling, zoals bijvoorbeeld de echtscheiding door onderlinge toestemming. Tevens, heeft de bepaling ook betrekking op akkoorden die tot stand gekomen zijn in het kader van een door de rechter aangestelde bemiddelaar.
Partijen zijn nu verplicht om in een onderling akkoord te verduidelijken op welke wijze er rekening wordt gehouden met het belang van het kind. In concreto, dienen partijen te verduidelijken in welke mate het akkoord het belang van het kind mee in aanmerking heeft genomen, of de minderjarige al dan niet werd gehoord, en op welke wijze(n) de ouders te werk zijn gegaan om te bepalen wat het belang van hun kind is. Partijen dienen dus verder te gaan dan het louter opnemen van stijlformules. In de praktijk zal het vooral gaan over de mogelijkheid om hobby’s te blijven uitoefenen, de afstand naar de school, contact met familie, etc.
Bovendien houdt de wetswijziging in, dat in een akkoord tussen partijen over gemeenschappelijke kinderen, ook verduidelijkt moet worden op welke wijze het belang van de minderjarige halfbroers/ halfzussen van de gemeenschappelijke kinderen in aanmerking wordt genomen.
Bij gebreke aan bovenstaande informatie in verband met het belang van het kind in een bemiddelingsakkoord, kan de rechter niet overgaan tot homologatie ervan. De rechter dient de partijen voldoende tijd te geven om het akkoord op dat punt verder aan te vullen opdat het opnieuw kan voorgelegd worden en kan worden gehomologeerd.
Het belang van het kind goed motiveren is dus de boodschap.
Mr. Bart Van Baeveghem zal tijdens deze studievooravond de stand van zaken m.b.t. het nieuwe BW toelichten met de focus op wat voor gerechtsdeurwaarders belangrijk is.
De wettelijke bepalingen over eigendom, erfpacht en
opstal werden met ingang van 1 september 2021 met de
invoering van het nieuw goederenrecht grondig hervormd.
Landmeters-experten komen in kader van hun opdrachten
vaak met deze figuren in aanraking. Tijdens deze opleiding
in 2 delen leert men dit praktisch optimaal toe te passen.
Theoretisch gedeelte:
– In dit eerste gedeelte wordt stilgestaan bij de
belangrijkste wijzigingen rond erfpacht en opstal in
het nieuwe goederenrecht. Ook andere nieuwe
bepalingen over afpaling en erfdienstbaarheden die
voor de landmeter relevant zijn, komen aan bod. U
zal merken dat er heel wat is veranderd, maar dat
we nog lange tijd zullen worden geconfronteerd
met de gevolgen van de oude wetgeving.
Praktisch gedeelte: (aan de hand van een aantal uitgewerkte voorbeelden)
– Type plannen in functie van het vestigen van
erfpacht, recht van opstal (volumeperceel),
erfdienstbaarheid en vruchtgebruik, al dan niet
binnen een mede-eigendom.
– Verschillen qua opmaak plannen en eventuele
meerwerk (-kost) naar aanleiding van het gekozen
zakelijk recht
Programma
15.30 u. Onthaal van de deelnemers
16.00 u. Deel 1
17.15 u. Pauze
17.45 u. Deel 2
19.00 u. Einde
Docenten
Bart van Baeveghem, Advocaat Advocatenkantoor Suy & Van Baeveghem
Sven Verheugen, Landmeter-Expert Vennoot bij Teccon
Zie onderstaande link voor meer informatie m.b.t. locatie, inschrijving,.. :
https://synergylaw.be/wp-content/uploads/2023/03/Folder-Erfpacht-en-opstal-op-maat-van-de-landmeter-1.pdf
De compensatieplicht voor overmatige burenhinder vindt zijn oorsprong in de belangrijke cassatierechtspraak van 1960. Enkele decennia en talloze vonnissen en arresten later heeft de evenwichtsleer zich ontwikkeld tot een bijzonder en belangwekkend leerstuk op de grens van het aansprakelijkheidsrecht en het goederenrecht.
Met de wet van 4 februari 2020 heeft de wetgever deze evenwichtsleer wettelijk verankerd in Boek 3 Goederen in de artikelen 3.101 en 3.102 BW. Is deze regeling slechts een copy-paste van de prinicpes die reeds bestonden in toepassing van artikel 544 oud BW? Of slaat de burenhinderleer met de wettelijke formalisering nieuwe wegen in? Hoog tijd voor een actueel overzicht en een boeiend debat.
Want het belang van de burenhinderleer is erg groot. De juridische implicaties en de sociaal-economische impact van het leerstuk overstijgen in ruime mate de traditionele burenrelaties.
Wie vreest voor de financiële gevolgen van de burenhinderleer kan zich daartegen indekken door zijn foutloze aansprakelijkheid te verzekeren.
Het is maar de vraag of de verzekeringswaarborgen waarop we vandaag nog kunnen terugvallen hun toepassing zullen behouden binnen die nieuwe compensatieregeling zoals voorzien in de artikelen 3.101 en 3.102.?
Dit webinar beoogt een beter inzicht te geven in die nieuwe burenhinderleer. Met veel aandacht voor de praktijk en voor concrete vragen uit het publiek zullen de diverse aspecten en praktische gevolgen van de nieuwe evenwichtsleer aan bod komen.
Voor inschrijving en meer informatie: https://www.diekeure.be/nl-be/opleidingen/11308/webinar-bespiegelingen-over-burenhinder-in-het-nieuwe-goederenrecht
Al jaren voeren sommige eigenaars van tweede verblijven een strijd met sommige kustgemeenten omdat zij menen dat de belasting op tweede verblijven hen discrimineert. Hoewel de Gemeente Koksijde in eerste aanleg nog gelijk kreeg, oordeelde het Gentse Hof van Beroep op 13 oktober 2020 dat het huidige belastingreglement van de Gemeente Koksijde wel degelijk strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. Het reglement kan dus niet worden toegepast. Dat betekent echter niet dat iedereen die de belasting betaalde, ook zomaar zijn geld terugkrijgt. Enkel wie tijdig bezwaar aantekent, kan ontsnappen aan de belasting. Wie door de Gemeente de belasting aangerekend krijgt, heeft er dus alle belang bij om een goed gemotiveerd bezwaar en/of beroep aan te tekenen.
Het discriminatoir karakter van de tweedeverblijfsbelasting situeert zich in het bijzonder bij gemeenten die aan hun eigen inwoners een zeer goedgunstig fiscaal statuut aanbieden door geen opcentiemen te heffen op de personenbelasting. Het gaat daarbij om de gemeenten Koksijde en Knokke-Heist, die ieder 0% gemeentebelasting aanrekenen op de personenbelasting van hun inwoners maar wel hun uitgaven aan hun tweede verblijvers proberen door te rekenen.